HAM06WS
18.04.2017 ©Velleman nv
12
nodige aansluitkabels (kabels van de voedingsadapter, sensoren, sirene en eventuele telefoonaansluitingen)
door de opening te halen. Schroef de achterplaat op de muur vast.
• Sluit de nodige verbindingen aan op de voorziene aansluitklemmen (zie “§6. Aansluiting”).
• Sluit de back-upbatterij aan.
• Schroef de voorplaat opnieuw op de achterplaat vast.
6. Aansluiting
• Telefoonlijn: Sluit een bestaande telefoonlijn aan met een
RJ45-connector. Opmerking: Wanneer er geen telefoonlijn
op de centrale is aangesloten, geeft de centrale bij een
alarmmelding een boodschap (“PATh TROUBLE”) en een
geluidsindicatie. Deze boodschap kan uitgeschakeld
worden wanneer men, bij de programmering van de
centrale, alle telefoonnummers op de waarde “0” zet.
• Voedingsadapter: Sluit de meegeleverde voedingsadapter
aan (uitgang 12VDC/1A). Deze voeding zorgt tevens voor
het automatisch laden van de interne back-upbatterij.
Wanneer de stroom uitvalt, zal deze batterij de centrale
voorzien van de nodige spanning. Wanneer de batterij leeg
is, zal de centrale een geluidswaarschuwing geven.
• Aansluitblokken 1 tot 8:
o Aansluitblok 1 en 2: Voedingsuitgang 12VDC. Deze
uitgang heeft continu 12VDC en kan gebruikt worden
om externe sensoren van spanning te voorzien. Let op:
blok 1 = +; blok 2 = - (GND).
o Aansluitblok 3 en 4: Aansluiting voor de externe sirene
(12VDC, 800mA). Let op: blok3 = - (GND) (zwarte
kabel); blok4 = + (rode kabel).
o Blok 5 tot 8: Aansluitingen voor 4 externe sensoren
met kabel. Hier kan men universele sensoren
aansluiten. Deze sensoren moeten van het NC-type zijn (NC: normally closed of normaal gesloten
contact). Blok 5 tot en met blok 8 zijn in de centrale toegewezen aan ARM ZONE 1 tot en met ARM ZONE
4. Verbind de tweede draad van de sensor steeds met de massa (-) van de centrale (blok 2 of 3). De
draadloze sensoren nemen ARM ZONE 5 tot en met ARM ZONE12 voor hun rekening.
Belangrijke opmerking voor blokken 5 tot en met 8: Verbind ieder blok dat men niet gebruikt steeds
door met de massa (-) (= blok 2 of blok 3) om de centrale geen valse signalen te geven.
7. Alarmcentrale
a. Overzicht
Raadpleeg de figuur op pagina 2 van deze handleiding.
A MEDICAL Druk om het medisch alarm te laten afgaan
B FIRE Druk om het brandalarm te laten afgaan
C HELP Druk om het hulpalarm te laten afgaan
0 ~ 9 numerisch toetsenbord
* cancel keer terug naar het vorige menu en verlaat programmeermodus
# confirm druk om een ingave te bevestigen
AWAY
druk om het alarmsysteem te activeren
HOME
druk om een enkel voorgeprogrammeerde zones van het alarmsysteem te activeren
SET druk om naar programmeermodus te gaan (enkel indien alarm in gedeactiveerde modus staat)
O niet gebruikt
b. Codes
Het systeem bevat 2 beveiligingscodes die de gebruiker persoonlijk kan aanpassen.
De eerste code is de systeemcode. Deze code dient om de programmeermodus van de centrale te bereiken
en is tevens de belangrijkste code. Zonder deze code kan de gebruiker de codes niet wijzigen en de
programmering niet aanpassen. Houd deze dan ook zorgvuldig bij. De defaultwaarde is “000000”.
De tweede code is de gebruikerscode. Met deze code kan de gebruiker het alarmsysteem deactiveren
(DISARM). De defaultwaarde is “1234”.
Bij het aansluiten van de centrale op de adapter zal het systeem in een bepaalde alarmstatus treden. Op het
scherm verschijnt de boodschap “ARM st” of “DISARM st”. Om de programmeermodus of instellingen te
kunnen bereiken, moet het systeem eerst in de DISARM worden geplaatst.
c. Deactiveren van het alarmsysteem (DISARM)
Men kan de centrale deactiveren (DISARM) door de gebruikerscode in te drukken (standaard: 1234).
Op het scherm verschijnt de boodschap “DISARM st” en men hoort de gesproken boodschap “System
disarmed”. Het systeem is nu gedeactiveerd en zal niet reageren op een inbraaksignaal. De centrale
reageert enkel bij een SMOKE-, GAS- of PANIC-signaal (24h-alarm).
Uit veiligheidsoverwegingen kan men, van zodra de DELAY-functie ingeschakeld wordt, het alarm enkel nog